Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS2191

Datum uitspraak2005-01-12
Datum gepubliceerd2005-01-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200404220/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 28 mei 2002 heeft appellant geweigerd een vergunning te verlenen aan [wederpartij] voor het openstellen en openhouden van een voorziening voor naschoolse opvang aan de [locatie] te Deurne.


Uitspraak

200404220/1. Datum uitspraak: 12 januari 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: het college van burgemeester en wethouders van Deurne, appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 5 april 2004 in het geding tussen: [wederpartij], gevestigd te [plaats] en appellant. 1.    Procesverloop Bij besluit van 28 mei 2002 heeft appellant geweigerd een vergunning te verlenen aan [wederpartij] voor het openstellen en openhouden van een voorziening voor naschoolse opvang aan de [locatie] te Deurne. Bij besluit van 8 oktober 2002 heeft appellant het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 5 april 2004, verzonden op 6 april 2004, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 18 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op 19 mei 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 9 juni 2004 heeft [wederpartij] van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door P.C. Adriaanse, ambtenaar der gemeente, is verschenen. Voorts is daar gehoord [wederpartij], vertegenwoordigd door R.A.M. Verkoijen, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de Welzijnswet 1994 (hierna: de wet) – voorzover hier van belang – worden bij gemeentelijke verordening regels gesteld met betrekking tot de kwaliteit van kinderopvang. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald welke kwaliteitsvoorschriften in ieder geval in de gemeentelijke verordening worden opgenomen.    Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder a, van het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang (hierna: het besluit) worden bij gemeentelijke verordening aan houders van kindercentra in ieder geval eisen gesteld die betrekking hebben op de inrichting, hygiënische toestand en veiligheid van het kindercentrum voorzover deze eisen noodzakelijk zijn voor de kinderopvang en hierin niet wordt voorzien bij of krachtens de Woningwet.    Ingevolge artikel 11, tweede lid, onder b, van de Verordening kinderopvang gemeente Deurne 2000 (hierna: de verordening) – voorzover hier van belang - zijn burgemeester en wethouders bevoegd nadere regels te stellen met betrekking tot de inrichting, hygiënische toestand en veiligheid van het kindercentrum voorzover deze eisen noodzakelijk zijn voor de kinderopvang en hierin niet wordt voorzien bij of krachtens de Woningwet.    Ingevolge artikel 2, onder a en b, van het Uitvoeringsbesluit Kindercentra en Gastouderbureau (hierna: het uitvoeringsbesluit) is het kindercentrum goed en veilig bereikbaar en gelegen in een omgeving die vrij is van geluid- en milieuoverlast. 2.2.    De rechtbank heeft geoordeeld dat noch de wet noch het besluit grondslag bieden voor het stellen van eisen met betrekking tot de externe veiligheid van kindercentra zoals in het uitvoeringsbesluit is verwoord, zodat appellant ten onrechte de vergunning heeft geweigerd. 2.3.    Appellant heeft daartegen aangevoerd dat de rechtbank miskent dat de veiligheid van kindercentra zoals bedoeld in het besluit mede wordt bepaald door de omgeving waarin een kindercentrum is gelegen. Een goede en veilige bereikbaarheid evenals het niet worden blootgesteld aan onevenredig hoge geluid- en milieuoverlast van de omgeving betreffen, aldus appellant, gebruikseisen van een kindercentrum en dienen de veiligheid daarvan. Volgens appellant heeft hij zich in het primaire besluit en het besluit op bezwaar in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, gelet op de omgeving van de op een bedrijventerrein gelegen naschoolse opvang en het advies van de GGD Zuidoost-Brabant, niet werd voldaan aan artikel 2, onder a en b, van het uitvoeringsbesluit. 2.4.    Appellant betoogt terecht dat in de wet en het besluit – in het bijzonder in de in de aanhef van het eerste lid van artikel 2 van het besluit vervatte woorden 'in ieder geval' – grondslag kan worden gevonden voor het stellen van nadere regels met betrekking tot kindercentra. Appellant kan daarentegen niet worden gevolgd in zijn stelling dat in artikel 11, tweede lid, van de verordening ruimte is gelegen voor het stellen van nadere regels ten aanzien van omgevingsfactoren, zoals is geschied in artikel 2, onder a en b, van het uitvoeringsbesluit.    Mitsdien heeft de rechtbank terecht, zij het gedeeltelijk op andere gronden, geconcludeerd dat het college de in bezwaar gehandhaafde weigering van de vergunning niet heeft kunnen baseren op de in het uitvoeringsbesluit genoemde gronden. 2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met gedeeltelijke verbetering van de gronden waarop deze berust, te worden bevestigd. 2.6.    Appellant dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    bevestigt de aangevallen uitspraak; II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Deurne in de door [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Deurne te worden betaald aan [wederpartij]. Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, ambtenaar van Staat. w.g. Van Dijk    w.g. Van Tuyll van Serooskerken Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2005 290.